Het oude raadhuis van de gemeente was verwoest in 1944. Een tijdelijke behuizing op de Dennenkamp was te klein, dus Renkum had een nieuw raadhuis nodig. Na zorgvuldige afweging werd gekozen voor de traditionalistische zeventigjarige architect Granpré Molière. Pas dertien jaar later werd het nieuwe raadhuis geopend. Direct al een ouderwets gebouw in de ogen van velen. Inmiddels is het een gemeentelijk monument, omdat het toch een bijzonder gebouw is. Kom kijken waarom...
Gemeente Renkum, Generaal Urquhartlaan 4, Oosterbeek, Gelderland 6861 GG, Netherlands
Herkomst beeldmateriaal:
- foto 1: Bouwhistorische verkenning d.d. 7 maart 2022 - BAAC-Rapport B21.1111-pag. 33
- foto 2: buste Granpré Molière, maker onbekend - uit 'Woorden en Werken van Granpré Molière', uitgeverij De Toorts 1949
- noord- en zuidgevel ontwerp uit 'Visueel & dynamisch, de stedebouw van Granpré Molière & Verhagen 1915-1950, door ir. J.A. Kuiper 1991 - ISBN 90-5269-073-1
Niet alleen de verwoesting van het raadhuis op het landgoed Bato’s Wijk in september 1944 maakte de bouw van een nieuw onderkomen voor het gemeentebestuur noodzakelijk. Ook de voorziene bevolkingsgroei en het ambtelijk apparaat van de gemeente maakte een nieuw gebouw dringend noodzakelijk. In eerste instantie vond men onderdak in het landhuis op de Dennenkamp, maar van meet af aan was het duidelijk dat dit laat 19e-eeuwse huis niet zou voldoen.
Toch zou het tot 1953 duren voordat het gemeentebestuur onder leiding van burgemeester Mr. D. Matzer van Bloois op zoek ging naar een architect voor het nieuwe raadhuis, geschikt voor een sterk groeiende gemeente. Renkum had na de oorlog circa 25.000 inwoners maar men voorzag meer dan een verdubbeling op afzienbare termijn. Oorzaak: de naoorlogse woningnood in de zwaar getroffen regio, waarbij men grote mogelijkheden zag voor vooral sterk ontwikkelend Doorwerth.
Keuze architect
Voor de architectenkeuze benaderde de gemeente, na tussenkomst van de Bond van Nederlandse Architecten, een zestal architecten: Sam van Embden (oud-student van Granpré Molière, later bekend van de TU’s in Twente en Eindhoven), Wouter van der Erve (eveneens een oud-student van Granpré) Julius Luthmann (bekend van Radio Kootwijk), Abraham Rouville de Meux (die wordt gerekend tot de Delftse School, ontwierp in historiserende stijl), Cornelis Wegener Sleeswijk (bekend van het modernistische raadhuis van Bussum uit 1961, maar ook van grote restauratiewerken, als het Paleis op de Dam) en Prof.ir. M.J. Granpré Molière (net met emeritaat).
Gekozen wordt dus voor de, inmiddels al zeventigjarige, traditionalist (al heeft hij zich altijd verzet tegen deze duiding) Granpré. Hij is dan al bijna dertig jaar hoogleraar in Delft geweest en heeft zich ontwikkeld tot dé spil van de zogeheten Delftse School, die in het algemeen gezien wordt als tegenwicht van het, zich in dezelfde periode ontwikkelende, Nieuwe Bouwen. Kortom, Renkum koos voor een grote naam, die beantwoordt aan de hang van veel overheden om autoriteit uit te stralen. Daarnaast was hij, op latere leeftijd katholiek geworden, na de oorlog veel betrokken bij de realisering van katholieke kerken en kloosters. Daarom kan aangenomen worden dat naast burgemeester Matzer van Bloois ook de wethouder namens de KVP, net aangetreden in 1953, Jhr. van Nispen tot Pannerden een voorkeur had voor zijn geloofsgenoot. Vanaf 1955 zal Granpré een aantal jaren een deel van Van Nispens huis aan de Oude Oosterbeekseweg in Doorwerth bewonen.
Bij de aanvaarding van zijn opdracht liet Granpré vastleggen dat in weerwil van allerlei nieuwe architectonische ideeën en inzichten niet al teveel afgeweken mocht worden van traditionele schema’s.
Locatie
Eind 1953 presenteerde de architect twee schetsplannen: één op de locatie Dennenkamp en één op Hartenstein. De laatste lijkt zijn uitgesproken voorkeur te hebben gehad, maar bracht met zich mee dat de Utrechtseweg, met alle daaraan verbonden kosten, verlegd zou moeten worden. En dat voor een, mede door de oorlogsschade veroorzaakte armlastige, gemeente. Bijzonder is dat het gemeentebestuur klaarblijkelijk in eerste instantie de locatiekeuze bij de architect had gelaten, maar daar, na jarenlange discussie toch op terugkwam (zie ook de pagina over ‘het nooit gebouwde raadhuis’).
Het zou uiteindelijk tot september 1956 duren voordat de gemeenteraad echt een knoop doorhakte met de vaststelling van het definitief ontwerp: de locatie voor het nieuwe raadhuis werd het landgoed Dennenkamp, waarvan de gemeente inmiddels vier jaar eigenaar was. Daarvoor was Granpré, die geen bureaumedewerkers had, een samenwerking aangegaan met een in Oosterbeek gevestigde oud-student: ir. H.P. Ahrens. Hyltje Ahrens gaf later als architect vorm aan de directe omgeving van het gemeentehuis door samen met Evert Kleijer de bibliotheek en de bebouwing op het Raadhuisplein te ontwerpen.
Bouw
Onduidelijk is hoe groot de invloed van Ahrens op het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp, maar bouwhistorici van BAAC (zie BAAC Rapport B-21.1111 Bouwhistorische Verkenning ‘Oosterbeek – Generaal Urquhartlaan 2-4 – Raadhuis (1953-1966)’ vermoeden dat deze waarschijnlijk groter is dan tot nu toe aangenomen. Gemeenteraadsleden spreken in ieder geval in 1957 in de Arnhemse Courant uit dat ze teveel Ahrens en te weinig Granpré Molière krijgen.
Na het raadsbesluit uit september 1956 komt het project nog niet echt op stoom. Het duurt nog bijna drie jaar voordat in mei 1959 bestek en tekeningen aan de Raad ter goedkeuring worden voorgelegd, waarbij flink aangehikt wordt tegen de inmiddels verdubbelde bouwkosten en het honorarium voor de architect (die al zes jaar aan het werk is). Ondanks suggesties om bijvoorbeeld de klokkentoren maar te schrappen stemt de Raad in met het voorstel.
Snel oplopende bouwkosten dwingen om steeds weer, tot onvrede van de architecten, te zoeken naar versoberingen, want voor de aanbesteding waren de totale stichtingskosten tot 4,75 miljoen gulden. Ook de aanbesteding viel tegen. De laagste inschrijving, van De Kinkelder’s Aannemersbedrijf uit Arnhem, kwam bijna zes ton hoger uit dan op basis van de architectenbegroting verwacht. Na onderhandelingen en verdere bezuinigingen kreeg De Kinkelder opdracht voor ongeveer 3,5 miljoen gulden. Er is bijvoorbeeld flink gesneden in opdrachten voor beelden kunstenaars en het interieur, met als bijzonder gevolg dat de architect een niet onbelangrijk deel hiervan zelf ter hand heeft genomen. Meubels en lampen in de representatieve ruimten waren veelal van zijn hand. Veel is daarvan nog steeds aanwezig, al is het soms ver weg gestopt in de kelders.
13 jaar na de eerste contacten met Granpré Molière, die inmiddels 82 jaar oud was, werd op 21 mei 1966 het raadhuis geopend. In de ogen van velen was het toen al een gebouw dat verouderd was en geen gelijke tred had gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen. Bedenk bijvoorbeeld dat een jaar voor de opening de Provobeweging werd opgericht! En een vergelijking op architectuurgebied: het functionalistische stadhuis van Arnhem was in aanbouw.
Daar waar de architect het gebouw ten tijde van het ontwerp zag in een parkachtige ligging is dat al snel achterhaald met de inrichting van het Raadhuisplein tot parkeer- en evenementenplein. Waar de groei van het aantal auto’s alle verwachtingen overtrof, bleef uiteindelijk de bevolking ver achter bij de in de vijftiger jaren voorziene groei. Al jaren schommelt het aantal inwoners rond de 31.000. Met als gevolg dat het gebouw wel een heel erg ruime jas is gebleken voor Renkum. Ruim een halve eeuw na de opening worstelt de gemeente met het gebouw. Inmiddels gemeentelijk monument en met de erkenning dat het een bijzonder belangrijk en uniek gebouw is in het oeuvre van een zeker voor de Nederlandse architectuurgeschiedenis zeer belangrijk architect is het raadhuis toe aan een volgende levensfase en al of niet deels een ander gebruik dan 70 jaar geleden voorzien kon worden.
In het kort
Raadhuis, ontworpen door de architectuurtheoreticus en voorman van de traditionalistische architectuurstroming, bekend als de Delftse School, Granpré Molière. Onderdeel van een ensemble met een voormalige bodewoning, twee voormalige dienstwoningen (Generaal Urquhartlaan 10 en 12) en een plein- en landschapsinrichting. Veelal opgevat als sluitstuk van de wederopbouwperiode van de zwaar getroffen gemeente Renkum.
Vragen
Voor een gemeente van de omvang van Renkum (nu iets meer dan 30.000 inwoners) eigenlijk een onvoorstelbaar groot gebouw. Waarom?
En het staat volgens velen met zijn rug naar het dorp Oosterbeek. Waarom?
Het gebouw kan gezien worden als een ‘Gesamtkunstwerk’. Wat is dat en waarom is dat zo uniek in Nederland voor een naoorlogs gebouw?
De architect was, toen hij de opdracht kreeg, in 1953, al 70 oud (en 82 toen het gebouw opgeleverd werd), een beroemdheid op zijn vakgebied, maar zijn opvattingen werden fel bestreden door vele jongere vakgenoten. Waarom?
Overal in en rond het gebouw is een gestileerde vorm te vinden van een stemvork. Zie je ze ook? En weet je andere plekken in de gemeente waar deze vorm bewust is toegepast?
Voeg een reactie toe